Rechtszekerheid statutair directeur verder onder druk
februari, 2012
Rechtszekerheid statutair directeur verder onder druk (Hof Leeuwaarden, 24 januari 2012, LJN BV1944).;
Een statutair directeur wordt door de RvC geschorst, en ontslagen in een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders. De gronden zijn (i) het gebrek aan aanwezigheid en beschikbaarheid binnen de onderneming, (ii) de perceptie van de medewerkers dat de directeur geen heldere strategie uitzet, (iii) de ondermaatse voorbereidingen van de directeur van de RvC en AvA vergaderingen, (iv) het ontbreken van een strategisch en productontwikkelingsplan en (v) doorlopende onwaarachtigheden betreffende een mogelijke externe sponsoring ten gunste van het bedrijf en de privé betrokkenheid van de directeur daarbij.
De gewezen directeur start een kennelijk onredelijk ontslag procedure ex 7:681 BW (en vordert daarbij onder meer schadevergoeding), primair omdat de opgegeven redenen voor het ontslag vals zijn (lid 2 onder a), secundair vanwege de gevolgen van het ontslag die voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij het ontslag (lid 2 onder b). De rechtbank wijst de vorderingen af.
Het Hof loopt in hoger beroep de vijf gronden van het ontslag langs, en komt tot de conclusie dat het ontslag voldoende deugdelijk is gemotiveerd en de gemaakte verwijten door de gewezen directeur onvoldoende zijn weerlegd. Het ontslag kan dan ook niet wegens een valse reden als kennelijk onredelijk worden aangemerkt.
Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is vanwege de gevolgen daarvan voor appellant, overweegt het Hof: als directeur zijnde was de positie van appellant niet vergelijkbaar met die van een gewone werknemer. Een directeur wordt op zijn persoonlijke kwaliteiten geworven en deze kwaliteiten vormen in belangrijke mate de basis voor de ontwikkeling en daarmee de winstgevendheid van het bedrijf. Wanneer de resultaten tegenvallen of wanneer de directeur onvoldoende draagvlak bij de medewerkers heeft, kan/kunnen de RvC en/of de aandeelhouders het vertrouwen in de directeur verliezen. Dit verlies van vertrouwen is ook mogelijk wanneer de directeur van een en ander géén verwijt te maken valt. Een gebrek aan vertrouwen zal veelal leiden tot het vertrek van de directeur. Met dit afbreukrisico wordt in het algemeen rekening gehouden bij de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden zoals een hoge beloning, een bonus, een langere opzegtermijn etc.;
Naar het oordeel van het hof is het ontslag gelet op de verwijten die het bedrijf aan appellant maakt, zijn leeftijd ten tijde van het ontslag, de korte duur van het dienstverband en het feit dat niet gebleken is dat appellant door dit dienstverband op relevante wijze in zijn carrièreperspectieven werd gehinderd, niet kennelijk onredelijk vanwege de gevolgen daarvan. Aan appellant behoeft dus géén schadevergoeding te worden betaald.;
De overwegingen van het Hof bij dit arrest tonen de kwetsbaarheid van een statutair directeur maar weer eens aan: ook al treft de directeur geen verwijt, het verlies van vertrouwen kan leiden tot een vertrek, en wel zonder vergoeding. De directeur die dit wenst te voorkomen doet er dus verstandig aan om bij het aanvaarden van een benoeming tot statutair directeur contractueel vast te leggen hoe een (voortijdig) vertrek financieel zal worden afgehandeld.
(06-02-2012) Arbor Advocaten
Terug naar nieuws