Redelijke termijn voor het ontvangen van een advies van de OR
april, 2012
De OR van welzijnsorganisatie Combiwel verzoekt intrekking van een besluit tot reorganisatie (LJN BW 0499). Daarbij voert de OR aan dat de bezetting van de OR wegens ziekte onvoldoende was geweest, bestuurder is tekortgeschoten in het verschaffen van informatie, de adviesaanvraag niet volledig was, de OR geen redelijke termijn heeft gekregen voor het verstrekken van advies, dat het uit te brengen advies niet meer van wezenlijke invloed kon zijn op het te nemen besluit en dat in strijd met artikel 25 lid 6 WOR het besluit niet met een maand is opgeschort.
De Ondernemingskamer stelt dat de onderbezetting bij de OR Combiwel niet kan worden aangerekend, aangezien de OR ten aanzien van het onderhavige besluit deskundige bijstand is verleend. Verder stelt de Ondernemingskamer dat geen sprake kan zijn van onvoldoende informatieverstrekking of onvolledigheid van de adviesaanvraag, nu de OR gedurende het proces geen bezwaren en vragen hierover heeft opgebracht. Het standpunt van de OR dat zij om redenen van privacy niet in staat was om bezwaren van medewerkers aan Combiwel voor te leggen maakt dit niet anders. Ten aanzien van het gestelde ontbreken van een redelijke termijn stelt de Ondernemingskamer het volgende. In de adviesaanvraag van 2 september 2011 is voorgesteld om het voorgenomen besluit te bespreken in een overlegvergadering van 26 september 2011, waarna op korte termijn advies zou worden uitgebracht. Daarna is 3 weken uitstel verleend. Op verzoek van de OR is daarna opnieuw een uitstel verleend van dit maal 2 weken. Toen op die uiterste datum geen advies werd ontvangen, is twee werkdagen later een uitstel van 2 werkdagen verleend, waarop geen advies is gevolgd. Er is door Combiwel over deze periode meerdere malen aan de OR medegedeeld dat het voorgenomen besluit als definitief zal worden beschouwd als er geen advies wordt uitgebracht, en dat de bedrijfsvoering in het gedrang zou komen indien de besluitvorming zou worden vertraagd. De OR heeft volgens de Ondernemingskamer geen argumenten naar voren gebracht dat de gestelde termijn, ook na het bij herhaling verleende uitstel onredelijk zou zijn. De stelling van de OR dat het uit te brengen advies niet meer van wezenlijke invloed kon zijn, heeft hij niet onderbouwd, althans met een voorbeeld van een genomen maatregel die niets van doen had met het onderhavige voorgenomen besluit. Over het niet opvolgen van de opschortingstermijn op grond van artikel 25 lid 6 WOR zegt de Ondernemingskamer dat eerder wellicht de indruk is gewekt dat de bedoelde termijn niet in acht zou worden genomen, maar dat ter zitting is gebleken dat dit feitelijk wel gebeurd is.
De Ondernemingskamer wijst het verzoek van de OR af.
© Arbor Advocaten. (10-4-2012)
Terug naar nieuws