Toepasselijk recht. Criterium ‘vestiging van de werkgever’ nader verklaard
mei, 2012
In 2001wordt werknemer geworven en voor onbepaalde tijd in dienst genomen als eerste scheepsmachinist door het te Antwerpen gevestigde Naviglobe, waar ook de ondertekening van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt. De werkgever is Navimer, een Luxemburgse reder. Partijen hebben het Luxemburgse recht van toepassing verklaard. De schepen waarop de werknemer werkt varen op de Noordzee, onder Luxemburgse vlag. De inscheping vindt in Antwerpen plaats, waar de werknemer voor elke opdracht ook zijn instructies krijgt. Het loon werd betaald door Navimer, en werknemer was aangesloten bij een Luxemburgse ziektekostenverzekering.
In 2002 wordt de werknemer ontslagen. Een jaar na dato gaat werknemer hiertegen in beroep. De werknemer stelt dat niet het Luxemburgs recht (op basis waarvan zijn beroepstermijn verstreken is), maar (de dwingendrechtelijke beroepstermijn uit) het Belgisch recht van toepassing is. Artikel 8 lid 1 EVO bepaalt namelijk dat een rechtskeuze van partijen er niet toe kan leiden dat de werknemer de bescherming verliest van dwingendrechtelijke bepalingen van het recht dat zonder die rechtskeuze op basis van lid 2, 3 (en het verder onbesproken gebleven lid 4) van artikel 8 EVO van toepassing zou zijn. Art 8 lid 2 bepaalt dat bij gebreke van een rechtskeuze het recht van het land waar, of bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ‘gewoonlijk zijn arbeid verricht’ van toepassing is. Lid 3 bepaalt dat indien het recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld , de overeenkomst beheerst wordt door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen.
De Belgische rechter stelt het Hof van Justitie een aantal prejudiciële vragen (zaaknr. C-384/10) die betrekking hebben op de uitleg van het begrip ‘vestiging van de werkgever’ in lid 3 van art. 8 EVO.
Het Hof bepaalt dat de met de woorden ‘vestiging van de werkgever die de werknemer in dienst heeft genomen’ lid 3 uitsluitend doelt op (de vestiging waar) het sluiten van de arbeidsovereenkomst (plaatsvindt). Elementen die de effectieve tewerkstelling kenmerken (lid 2), kunnen dus niet tevens van belang zijn voor de toepassing van lid 3, waarmee het Hof een strikte uitleg hanteert. De rechter mag bij de toepassing van lid 3 dan ook alleen rekening houden met elementen die het sluiten van de overeenkomst betreffen, zoals de vestiging die de personeelsadvertentie heeft gepubliceerd en de vestiging die het sollicitatiegesprek heeft gevoerd. Het bezit van rechtspersoonlijkheid is geen vereiste waaraan de vestiging van de werkgever moet voldoen. De vestiging van een andere onderneming dan die welke formeel als werkgever wordt genoemd, waarmee laatstgenoemde onderneming banden heeft, kan als ‘vestiging’ worden aangemerkt, indien aan de hand van objectieve elementen kan worden aangetoond dat de werkelijke situatie verschilt van die welke blijkt uit de bewoordingen van de overeenkomst, zelfs indien het werkgeversgezag niet formeel aan die andere onderneming is overgedragen.
20-4-2012 © Arbor Advocaten.
Terug naar nieuws