Werkgeversdeel pensioenpremie en de structurele bonus zijn bepalend voor de waarde vakantiedagen (LJN BX1486)
december, 2012
Werkgeversdeel pensioenpremie en de structurele bonus verband houdend met door de werknemer verrichte opgedragen taken zijn bepalend voor de waarde van bij einde arbeidsovereenkomst uit te keren vakantiedagen
(LJN BX1486)
Werknemer heeft aan het einde van zijn dienstverband 628,67 niet opgenomen vakantie uren. Werknemer ontving gedurende zijn loopbaan systematisch jaarlijks substantiële bonussen die direct verband hielden met de aan hem opgedragen werkzaamheden. Bij het einde van het dienstverband betaalt de werkgever het saldo vakantiedagen uit met een bedrag gebaseerd het vaste salaris en de vakantietoeslag. De werknemer stelt dat ook de structurele bonus en het werkgeversdeel pensioenpremie had moeten worden meegerekend en vordert bij de kantonrechter Amsterdam een bedrag van ruim €59.000,- aan achterstallige vergoeding voor zijn vakantiedagen.
Artikel 7:641 BW bepaalt dat een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft recht heeft op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon overeenkomend met de aanspraak. Een vakantiedag is dus één dag loon waard. Uit het wetsartikel blijkt echter niet van welk loonbegrip dient te worden uitgegaan en dus wat de waarde moet zijn van een uit te betalen vakantiedag.
Uit het arrest Robinson/Steele (JAR 2006/84) van het Europees Hof blijkt dat het vakantieloon tot doel heeft de werknemer tijdens zijn vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes. In het arrest Schultz-Hoff (JAR 2009/58) wordt daarop aangevuld dat het loon dat tijdens vakantie dient te worden doorbetaald bepalend is voor de berekening van de financiële vergoeding van aan het einde van de arbeidsverhouding niet opgenomen jaarlijkse vakantie. In het arrest Williams / British Airways (JAR 2001/279) wordt duidelijk dat naast het basissalaris ook alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die werknemer in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt tot het vakantieloon behoren. Onkostenvergoedingen horen daar niet bij. De Hoge Raad heeft overigens reeds in 1990 uitgemaakt dat onder loon in artikel 7:641 BW dient te worden verstaan het gehele tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon en dat bij de uitbetaling van vakantiedagen niet dient te worden uitgegaan van een beperkter loonbegrip dan dat het geval is bij de doorbetaling van loon tijdens vakantie. In lagere jurisprudentie is verder bepaald dat onder het loonbegrip van artikel 7:641 BW ook vakantiebijslag en dertiende maand valt (JAR 1993/24) net als autovergoeding, commissie (JAR 2008/29) en ploegentoeslag (JIN 2011/483).
Het loonbegrip uit artikel 7:641 BW dient dan ook (richtlijnconform) op een ruime wijze te worden uitgelegd. Nadat vast was komen te staan dat de bonus kon worden gezien als een vergoeding voor de aan de werknemer opgedragen taken en deze bonus systematisch werd verstrekt waarmee een intrinsiek verband aanwezig werd geacht tussen beloning en opgedragen taken (Williams / British Airways) kwam de kantonrechter tot het oordeel dat de bonus diende te worden meegenomen in de berekening van de waarde van uit te betalen vakantiedagen. De kantonrechter paste daarbij een bonus toe die correspondeerde met het gemiddelde van een referteperiode van 5 jaar (hetgeen een langere periode was dan dat de werknemer in de grondslag van zijn eis als uitgangspunt had genomen). Een en ander gold eveneens voor de werkgeverspensioenbijdrage aangezien vast was komen te staan dat indien de werknemer gedurende betreffende vakantiedagen in dienst zou zijn gebleven, de werkgever deze bijdrage zou hebben doorbetaald. De kantonrechter komt op basis hiervan op een som van bijna €35.000,-.
Tip voor de praktijk:
Er valt voor een werkgever niet aan te ontkomen dat bij uitbetaling van vakantiedagen aan het einde van de arbeidsovereenkomst een ruim loonbegrip moet worden toegepast. Dit heeft dus ook consequenties voor de waarde op de balans van een eventueel ‘stuwmeer’ aan vakantiedagen. Overigens zal het aantal dagen in dit stuwmeer beperkter worden gezien de op 1 januari 2012 inwerking getreden vakantiewetgeving die bepaalt dat wettelijke vakantiedagen vervallen een half jaar na afloop van het kalenderjaar waarin deze dagen zijn opgebouwd (bovenwettelijke vakantiedagen verjaren na 5 jaar).
Behalve dat de in deze uitspraak bevestigde jurisprudentie zorgt voor een hogere waarde van het stuwmeer aan vakantiedagen, kunnen werknemers de omvang van dit stuwmeer ook nog eens eenzijdig verder doen vergroten. Interessant is namelijk de vraag of een werknemer kan worden belet om aan vakantiedagen (op grond van een cao) in te kopen tegen de waarde van het vaste salaris en vakantietoeslag en dezelfde dagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst te laten uitbetalen tegen de waarde gebaseerd op een (veel) ruimer loonbegrip. Een praktische oplossing hiervoor is om af te spreken dat de ingekochte dagen tegen de waarde gebaseerd op een ruimer loonbegrip worden ingekocht. Op dit moment bevatten vele cao’s deze afspraak niet.
Voor vragen kan u contact opnemen met:
Olivier van Hellenberg Hubar; hubar@arboradvocaten.nl
Terug naar nieuws